Effect van de COVID-19 pandemie op (geselecteerde) zoönotische infecties

De jaren 2020 en 2021 waren uitzonderlijk wat betreft infectieziekten-epidemiologie. De COVID-19 pandemie was de aanleiding voor een uitgebreid pakket aan niet-farmaceutische interventies, ingezet door de Nederlandse overheid maar ook wereldwijd, om verspreiding van SARS-CoV-2 tegen te gaan. Deze niet-farmaceutische interventies bestonden uit maatregelen die varieerden van algemene hygiënemaatregelen en bron- en contactonderzoek tot het beperken van bijeenkomsten, ontmoedigen van reizen en het sluiten van horeca-, cultuur- en onderwijsinstellingen. De maatregelen werden gedurende de pandemie aangepast. Zo werden er bij een hoge infectiedruk maatregelen toegevoegd en werden maatregelen afgeschaald als het aantal zieken weer daalde. Daarnaast vonden er door de druk op de GGD Gemeentelijke/gewestelijke gezondheidsdienst (Gemeentelijke/gewestelijke gezondheidsdienst)’en, diagnostisch laboratoria en de gezondheidszorg veranderingen plaats in routinezorg, diagnostiek en surveillance. Ook de perceptie en het gedrag ten aanzien van hygiëne, zorggebruik en activiteiten veranderde. Al deze factoren hebben gedurende invloed gehad op zowel de verspreiding als de monitoring van andere infectieziekten dan COVID-19 in Nederland. In dit hoofdstuk wordt een selectief overzicht gegeven van enkele zoönotische ziekteverwekkers die een opvallend verschil in incidentie lieten zien voor en tijdens de COVID-19 pandemie . 

3.1 Voedsel-overdraagbare zoönosen: Salmonella en Campylobacter

Het aantal gemelde humane salmonellose en campylobacteriose gevallen was tijdens de pandemiejaren 2020 en 2021 beduidend lager dan daarvoor. 

In 2020 en 2021 lag het aantal laboratorium-bevestigde salmonellose gevallen op respectievelijk 888 en 1062, ten opzichte van een pre-pandemie langjarig gemiddelde (2016-2019) van 1,677 gevallen. Dit betekende in 2020 dus bijna een halvering in de salmonellose incidentie. Tijdens de COVID-19 pandemie werden relatief meer ouderen met salmonellose gediagnosticeerd en werden er relatief meer invasieve infecties waargenomen. Opvallend was ook dat het aandeel van Salmonella Enteritidis beduidend (-35%) lager was tijdens de pandemie-jaren dan ervoor. Dit is waarschijnlijk doordat serotype Enteritidis relatief vaak reis-gerelateerd is. Er werd namelijk een afname gezien van het aantal Salmonella gevallen dat de infectie in het buitenland had opgelopen t.o.v. de jaren voor de COVID-19 pandemie als gevolg van reisrestricties (19% in 2019, 8% in 2020, 10% in 2021). Het relatieve voorkomen van het tweede meest voorkomende serotype, Typhimurium, steeg juist, wat minder vaak reis-gerelateerd is. S. Enteritidis komt voornamelijk voor bij leghennen terwijl S. Typhimurium meerdere reservoirs kent, waaronder varkens en runderen.

Het aantal laboratorium-bevestigde campylobacteriose gevallen daalde van 6077 in 2019 naar 3,942 in 2020 en 4,219 in 2021. De verdeling C. jejuni (91%) en C. coli (7%) is echter niet veranderd ten opzichte van de jaren voor de pandemie. Humane Campylobacter isolaten vertonen sinds 1992 een geleidelijke, zorgwekkende, stijging in resistentie tegen fluoroquinolonen (norfloxacine, ofloxacine en ciprofloxacine) tot een resistentie van 69% in 2019. Tijdens de pandemie nam dit licht af naar 62% in 2020 en 57% in 2021; hoogstwaarschijnlijk als resultaat van verminderde buitenlandse reis-bewegingen als gevolg van de COVID-19 restricties, waar resistentie vaker voorkomt. Ook resistentie tegen tetracycline nam voor het eerst in jaren af van 54% in 2019 naar 52% in 2020 en 42% in 2021.

De pandemiejaren 2020 en 2021 werden gekenmerkt door de laagste incidentie van salmonellose en campylobacteriose ooit in Nederland waargenomen. Dit is voor het grootste deel hoogstwaarschijnlijk terug te voeren op de non-farmaceutische restricties die werden ingevoerd ten behoeve van het indammen van de COVID-19 epidemie. Deze restricties zorgden voor een combinatie van verlaagde blootstelling als gevolg van de lock-down maatregelen (sluiting restaurants, catering, recepties, gemeenschappelijke barbecues, etc.), verhoogde aandacht voor hygiëne, sterk afgenomen aantal (buitenlandse) reis-bewegingen en wellicht verminderd zorg-zoekend gedrag van patiënten. De iets hogere incidentie in 2021 t.o.v. 2020 is waarschijnlijk het gevolg van de wat minder strenge en minder langdurige COVID-19 maatregelen.  

3.2 Milieu-overgedragen infectieziekten: leptospirose

Het aantal meldingen van leptospirose onder patiënten die de infectie in Nederland opliepen leek tijdens de COVID-19 pandemie in 2020 (n=56) en 2021 (n=49) net zo hoog als in 2019 (n=57). Dit aantal was in de vijf jaren ervoor lager, met gemiddeld 38 gevallen. Het hoogste aantal gevallen werd gerapporteerd in 2014 (n=60), waarna het aantal elk jaar afnam tot 20 gevallen in 2018. De COVID-19 pandemie lijkt daarmee geen invloed te hebben gehad op het aantal leptospirose gevallen dat de infectie opliep in Nederland. Dit is waarschijnlijk te verklaren doordat het aantal personen dat contact had met oppervlaktewater en/of modder, wat de voornaamste besmettingsbron is voor leptospirose, niet afnam tijdens de pandemie.
Er werd echter wel een sterke afname gezien van leptospirose onder reizigers. Minder dan 10 reisgerelateerde gevallen werden gemeld in 2020 (n=7) en 2021 (n=9), vergeleken met gemiddeld 42 gevallen in 2014-2019 (spreiding: 28-62). Daarbij viel op dat slechts twee van de gevallen in 2020 en 2021 de infectie opliepen in Zuidoost Azië, terwijl dit gebruikelijk minimaal de helft van de reisgerelateerde gevallen is. Deze afname is hoogstwaarschijnlijk het gevolg van reisrestricties in Nederland en het buitenland gedurende de pandemie. 

Figuur 3.2.1 Aantal leptospirose gevallen per jaar naar land van besmetting, 2014-2021

3.3 Tekenbeten

De meldingen op Tekenradar laten in 2020 en 2021 een erg wisselend beeld zien: in 2020 was het aantal tekenbeetmeldingen iets bovengemiddeld met circa 8500 meldingen, maar in 2021 werd juist het laagste aantal meldingen sinds de start van Tekenradar gezien, met 5300 meldingen. Naast een werkelijke stijging of daling van het aantal tekenbeten worden de meldingen op Tekenradar ook beïnvloed door onder andere media aandacht voor de website, zodat deze cijfers met een slag om de arm geïnterpreteerd moeten worden. Mogelijk biedt het sinds 2022 geworven tekenbeetcohort, waarbij mensen elke week melden of ze wel of geen tekenbeten hebben opgelopen, daarvoor op termijn een oplossing.

Auteurs: Eelco Franz, Ingrid Friesema, Roan Pijnacker, Kees van den Wijngaard, Lapo Mughini Gras