De zoönosestructuur bestaat uit de volgende partijen:
Humaan
- Cib (Centrum Infectieziekten Bestrijding) Coördineert de bestrijding van infectieziekten in Nederland. Het CIb (Centrum Infectieziektebestrijding (onderdeel van het RIVM)) volgt infectieziekten, beoordeelt of deze een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en adviseert over mogelijke maatregelen.
- LCI - Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding
Coördineert zowel de bestrijding van infectieziekten in Nederland als de daarmee samenhangende communicatie om op landelijk en regionaal niveau adequaat en snel te kunnen handelen. - Z&O -Zoönosen en Omgevings Microbiologie
Signaleert en beoordeelt risico’s van pathogene micro-organismen die vanuit dieren, voedsel of het milieu overdraagbaar zijn naar mensen. - IDS - Infectieziekten- onderzoek, Diagnostiek en Laboratorium Surveillance
Verricht microbiologisch onderzoek en (bijzondere) patiëntgeoriënteerde en epidemiologische diagnostiek van infectieziekten. Het centrum is hét loket in Nederland voor laboratoriumvragen over humane infectieziekten. - EPI - Epidemiologie en Surveillance van Infectieziekten
Analyseert en bewaakt de gezondheid van Nederland op het gebied van infectieziekten en onderzoekt de effectiviteit en kosteneffectiviteit van maatregelen voor de bestrijding daarvan. - IIV - Immunologie van Infectieziekten en vaccins
Doet onderzoek naar infectieziekten en de vaccins die daartegen kunnen beschermen. IIV(Immunologie van Infectieziekten en Vaccins) is hét kenniscentrum binnen de Rijksoverheid voor immunologie van infectieziekten en vaccins.
Veterinair en alimentair
De NVWA heeft als bevoegde autoriteit een belangrijke rol in de preventie, monitoring en bestrijding van dierziekten en zoönosen. De NVWA (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit ) is de handhavende instantie met opsporingsbevoegdheden. In de Wet Dieren is hiertoe aan de NVWA het mandaat verleend om bijvoorbeeld veehouderijbedrijven en andere locaties te betreden indien nodig, om monsters en bestrijdingsmaatregelen te nemen. De volgende taken worden door de NVWA uitgevoerd:
- Het afhandelen van verdenkingen van meldingsplichtige dierziekten.
- Het bestrijden, registreren, verzamelen en analyseren van gegevens inzake meldingsplichtige dierziekte.
- Het samen met het ministerie van LVVN ontwikkelen van monitorings- en surveillanceprogramma’s voor dierziekten.
- Het uitvoeren van slachthuismonitoring.
- Het toezicht houden op de uitvoering van monitorings- en surveillanceprogramma’s door derde partijen.
- Het ontwikkelen en uitvoeren van het risk-assessment systeem voor dierziekten.
- Het geven van beleidsadviezen op het gebied van preventie, monitoring en bestrijding van dierziekten.
- Het geven van adviezen ter bescherming van de burger op basis van een onafhankelijke risicobeoordeling.
De NVWA maakt tevens gebruik van rapportages vanuit de officiële kanalen en een breed netwerk (nationaal zoals WBVR (Wageningen Bioveterinary Research ), GD (Gezondheidsdienst voor Dieren ), RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) en GGD (Gemeentelijke gezondheidsdiensten ) en internationaal zoals de Europese Commissie en de OIE, om blijvend te monitoren welke dierziekten in binnen- en buitenland vóórkomen en hoe deze ziekten zich verspreiden. Preventieve acties naar aanleiding van dierziekte-uitbraken in het buitenland worden tevens vanuit de NVWA ingezet en aangestuurd.
Er wordt dan nauw samengewerkt met andere diensten, te weten:
- Bij een dierziekteverdenking werkt de NVWA samen met de GD (deelname aan het specialistenteam, informatie leveren, eventueel sectie) en het WBVR (onderzoek monsters, advies) en het RIVM in geval van parasitaire zoönotische dierziekten.
- Bij een dierziekte-uitbraak werkt de NVWA naast de GD en WBVR, ook samen met de LVVN directies, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en, indien het een zoönose betreft, ook met de GGD’en en de LCI (Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (onderdeel RIVM)). Via het bij een uitbraak in te stellen regionaal crisiscenter en de Directie regionale zaken van LVVN worden andere benodigde diensten (politie, leger et cetera) en lokale bestuurders (burgemeesters, commissarissen van de Koning et cetera) betrokken.
Samenwerking internationaal
Een aantal infectieziekten bij dieren wordt regelmatig gemonitord. Dit heeft te maken met de grote impact van de betreffende ziekte voor dier- en volksgezondheid of het houden van de officiële vrijestatus ten aanzien van de betreffende ziekte. Een voorbeeld is de aviaire influenzamonitoring bij pluimvee. Voor een aantal besmettelijke dierziekten heeft zij een meldplicht deze te melden via het meldingssysteem WAHIS aan de EU (Europese unie) via het ADIS-systeem. Tevens geldt een jaarlijkse rapportageplicht aan de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid.
Ook internationaal vindt er afstemming en samenwerking plaats bij voedseluitbraken. Via de EFSA One Health Whole Genome Sequencing system is de NVWA aangesloten bij een specifiek ingerichte database waar Europese voedselautoriteiten, op vrijwillige basis, gegevens over ziekteverwekkers verkregen uit levensmiddelen en omgevingsonderzoek. Het gebruik van WGS data wordt steeds meer ingezet bij bronopsporing en is van meerwaarde gebleken bij het vinden van een bron, zowel bij nationale als internationale voedseluitbraken.
De volgende afdelingen van de NVWA zijn betrokken in de zoönosestructuur:
- NVWA-NVIC (NVWA incidenten en crisiscentrum)
voor dierziekten meldingen
- NVWA-Expertisecentrum Voedselvergiftiging (NVWA-ExpVV)
voor bronopsporing over voedselgerelateerde uitbraken
NVWA-NVIC en NVWA- ExpVV zijn 7 dagen per week, 24 uur per dag bereikbaar voor collegiale afstemming en om signalen en meldingen van voedselgerelateerde uitbraken, dierziekteverdenkingen, incidenten en crises af te handelen.
- NVWA-CMV (NVWA Centrum Monitoring Vectoren)
* Er zijn meerdere definities voor ‘vectoren’. Hier definiëren we ‘vectoren’ als bloedzuigende geleedpotigen die ziekteverwekkers kunnen overbrengen op mens en/of dier. Met betrekking tot Nederland gaat het hierbij vooral om steekmuggen, teken en knutten.
Het Centrum Monitoring Vectoren (CMV) heeft als primair doel de impact van vectoren op de humane en veterinaire gezondheid te minimaliseren.
Het CMV vervult verschillende taken om dit doel te bereiken, waaronder:
1. Monitoring
Het centrum verzamelt vectoren en informatie over vectoren in Nederland. Dit gebeurt door het continue verzamelen van vectoren, burgerwetenschap en wetenschappelijk onderzoek.
De monitoring van het CMV richt zich op drie belangrijke groepen vectoren:
- Muggen (familie: Culicidae)
- Knutten (familie: Ceratopogonidae)
- Teken (familie: Ixodidae)
2. Signaleren en Communiceren
CMV signaleert en communiceert trends en dreigingen met betrekking tot vectoren. Deze activiteiten vallen onder de zoonosestructuur, wat essentieel is voor het vroegtijdig onderkennen van mogelijke risico's.
3. Respons
CMV is verantwoordelijk voor de uitvoering van bestrijdingsmaatregelen en het toezicht op invasieve muggen. Dit omvat zowel actieve als passieve monitoring.
4. Kennisvergaring
Het CMV is betrokken bij verschillende (inter)nationale netwerken rondom vectoren, en heeft sinds 2023 de krachten gebundeld met het RIVM in de ontwikkeling van een Nederlands Kennisplatform Vectoren en Vectorgebonden Infectieziekten (KPVI).
5. Advisering
Het centrum biedt advies met betrekking tot beleidsvorming en -implementatie, om zo effectief in te kunnen spelen op de uitdagingen die vectoren met zich meebrengen.
Met deze geïntegreerde aanpak streeft het Centrum Monitoring Vectoren naar een effectieve beheersing van de risico's die vectoren vormen voor de gezondheid.
Een belangrijk taakveld van het CMV betreft de exotische muggen (zoals de Aziatische tijgermug Aedes albopictus en Gelekoortsmug Aedes aegypti). Deze muggen zijn vector voor allerlei virussen zoals chikungunya, dengue (knokkelkoorts), gelekoorts en Zika, evenals Dirofilaria wormen (Tabel 1)
Tabel 1. Eigenschappen van de exotische Gelekoortsmug en de Aziatische tijgermug
Mug |
Aedes aegypti |
Aedes albopictus |
---|---|---|
Bijtgedrag |
Sterke voorkeur voor mensen |
Voorkeur voor mensen, maar meer opportuun (ook andere zoogdieren en evt. vogels) |
Dagbijter |
Dagbijter |
|
Eieren |
Resistent tegen uitdrogen |
Resistent tegen uitdrogen |
|
Kunnen in diapause bij ongunstige omstandigheden |
|
Broedplekken |
Container breeder Menselijke nederzettingen (urbaan) |
Container breeder (natuurlijke & kunstmatige) (peri-)urbane & rurale gebieden |
Oorsprong |
Afrika |
Zuidoost Azië |
Verspreidingsgeschiedenis |
Amerika’s > 1600 (slavenhandel) Australië/Europa/Zuidoost Azië 20ste eeuw (in grote delen Eurazië inmiddels weer verdwenen) |
Wereldwijd > jaren ‘70 |
Mogelijke verspreiding |
Tropen & subtropen |
(sub)tropen & gematigde klimaatzones |
Vector voor |
Gelekoorts virus |
Dengue virus |
Zika virus |
Gelekoorts virus |
|
Chikungunya virus |
Chikungunya virus |
|
Dengue virus |
Dirofilaria immitis, D. repens |
|
Venezolaanse paarden encefalitis virus |
Venezolaanse paarden encefalitis virus |
Om invasieve muggen te vinden voordat ze zich vestigen, voert CMV gerichte actieve monitoring uit op risicolocaties zoals Gebruikte bandenbedrijven, Lucky Bamboo importeurs, (lucht)havens, veilingen en parkeerplaatsen langs snelwegen. Daarnaast bestaat een passieve monitoringssysteem, waarbij tijgermug vondsten gemeld kunnen worden door burgers. Het CMV beoordeelt de hierbij meegestuurde foto's, en neemt indien nodig actie om de omvang van de populatie te bepalen en deze te bestrijden.
Alle vondsten van exotische muggen worden gepubliceerd op de NVWA website. De afgelopen jaren zijn vooral de vondsten via de passieve monitoring, de meldingen door burgers, flink toegenomen. Dit heeft o.a. te maken met het feit dat de tijgermug in Europa in opmars is. Dit betekent dat vondsten toenemen, en de inzet die nodig is om de bestrijdingen succesvol te laten verlopen, steeds hoger worden. Tot nog toe is het echter gelukt om vestiging te voorkomen.
Daarnaast richt CMV zich ook op inheemse vectoren. De verspreiding in ruimte en tijd wordt hiermee in kaart gebracht, evenals ziekterisico’s zoals West Nijl en Usutuvirus (inheemse muggen), TBE virus (tick-borne encephalitis) en Lyme bacteriën (teken) en Blauwtongvirus (knutten). De bij de surveys verzamelde vectoren worden daarvoor waar relevant getest door het RIVM, Erasmus MC of WBVR op pathogenene. Hierdoor kunnen vectorgerelateerde dier- en humane gezondheidsrisico’s beter in kaart worden gebracht en kunnen beleidsdirecties vervolgens het beleid hierop afstemmen.
Bureau Risicobeoordeling & onderzoek (BuRO) is een onafhankelijk onderdeel van de NVWA dat wetenschappelijk onderbouwde adviezen uitbrengt over bedreigingen en risico’s in de keten.
Team Invasieve exoten (NVWA-TIE) maakt binnen de NVWA deel uit van Bureau Risicobeoordeling & onderzoek (BuRO) en richt zich vooral op onderzoek naar risico’s van invasieve exoten, waaronder zoönosen en ziekten die door exoten worden verspreid.
Voor de microbiologische diagnostiek van diermonsters bestaan verschillende diagnostische mogelijkheden in Nederland. Voor eerstelijnsdiagnostiek en monitoring kunnen monsters ingestuurd worden naar diverse commerciële laboratoria in binnen- en buitenland. Afhankelijk van het soort onderzoek en de reden van analyse kan dit een ‘regulier’ laboratorium zijn of moet het naar een erkend laboratorium.
Het Veterinair Microbiologisch Diagnostisch Centrum (VMDC) van de Faculteit Diergeneeskunde biedt deze commerciële diensten aan, maar doet ook onderzoek ten behoeve van onderwijs en onderzoek, o.a. naar zoönosen en antimicrobiële resistentie in gezelschapsdieren (zgn. gezelschapsdierenkijker).
De missie van het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) is het vermeerderen van de kennis over de gezondheid van wilde dieren en het bevorderen van een goed gebruik van deze kennis bij het beleid aangaande de volksgezondheid en de gezondheid van gedomesticeerde en in het wild levende dieren. Het DWHC opereert als onderdeel van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht (UU (Universiteit Utrecht)).
Taken
Uit de missie volgen onder meer de navolgende taken.
- Pathologisch onderzoek: Als zich buitengewone sterfte voordoet onder in het wild levende dieren, verricht het DWHC gedegen pathologisch onderzoek op één of meer van de aangetroffen kadavers om mogelijke doodsoorzaken vast te stellen (zogenaamd incidentenonderzoek). Zo nodig wordt specialistisch vervolgonderzoek uitgezet in het partnernetwerk.
- Monitorings- en surveillanceprogramma’s: Het DWHC adviseert over het opzetten en coördineren van programma’s om omvang en verloop van ziekten en infecties bij in het wild levende dieren te onderzoeken en volgen.
- Onderzoeksprojecten: Het DWHC voert, in samenwerking met partners, onderzoeksprojecten uit die uit de voorgaande taken voortvloeien (vervolgonderzoek) en/of daar een meerwaarde aan geven.
- Rapportage: Jaarlijks vindt rapportage plaats aan de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de UU over de status van ziekten bij wilde dieren.
- Trainingen: Het DWHC geeft onderwijs aan studenten en trainingen aan zowel professionele als vrijwillige medewerkers van netwerkpartners over ziekte en gezondheid van wilde dieren en hoe daarmee om te gaan.
Begeleidingscommissie
Het DWHC heeft een wetenschappelijke begeleidingscommissie. Deze commissie bestaat uit vertegenwoordigers van Nederlandse instellingen die zich bezighouden met de gezondheid van mens of dier en de natuur. Op dit moment zitten er in deze commissie vertegenwoordigers van het RIVM/CIb, het WBVR, GD, de WUR (Wageningen University &Research), het Erasmus MC en de NVWA. Vertegenwoordigers van instellingen die zich bezighouden met natuurbeheer worden uitgenodigd om deel te nemen aan de commissie.
Wageningen Bioveterinary Research in Lelystad is door de overheid aangesteld als nationale referentie laboratorium voor de diagnostiek en advies bij (verdenking van) besmettelijke dierziekten en -vormt samen met de NVWA de belangrijkste schakel in de bestrijding van deze ziekten in Nederland. Hieronder valt een groot aantal zoönosen, met name ook rabiës bij vleermuizen en overige dieren. Uitzonderingen vormen meldingsplichtige parasitosen (trichinellose, echinococcose en toxoplasmose). Voor deze infectieziekten is RIVM (CIb - Z&O) het nationale referentielaboratorium.
De onafhankelijke uitvoering van deze taak is vastgelegd in het Wettelijke Dienstverlenende Taken (WDT) statuut.
Naast de prominente rol die WBVR heeft bij de meldingsplichtige dierziekten, verricht WBVR ook onderzoek naar tal van andere zoönosen. Zo fungeert het instituut als nationaal diagnostisch en expertisecentrum voor botulisme, tularemie en brucellose; ook voor de mens.
In het kader van bioterrorisme vormt het instituut een onderdeel van het Landelijk Laboratorium Netwerk Terreuraanslagen (LLNTa) met anthrax, botulisme en brucellose als specifieke expertisevelden.
Onderzoek naar voedselpathogenen, zoals Salmonella en Campylobacter is ook een belangrijk aandachtsveld van WBVR, waarbij aandacht wordt besteed aan de gehele keten vanaf de boerderij tot het uiteindelijke product.
Op het gebied van zoönosen werkt WBVR nauw samen met het RIVM en andere partners uit het humane veld, zoals enkele ziekenhuizen en GGD'en. WBVR is partner in het Netherlands Center for One Health (NCOH), Europe’s MedVetNet Association en het Europese project One Health EJP(European Joint Programme).
Gezondheidsdienst voor Dieren is een private organisatie met een belangrijke rol op het gebied van de diergezondheid in Nederland. GD houdt zich bezig met de in de hierop volgende alinea’s beschreven taken.
Laboratoriumonderzoek
Voor de 4,6 miljoen laboratoriumbepalingen die GD jaarlijks uitvoert beschikt de organisatie over één van de grootste veterinaire laboratoriums ter wereld.
Daarnaast beschikt GD over een team van dierenartsen, specialisten en wetenschappers. Zij voeren de diergezondheidsmonitoring uit, doen praktijkgericht onderzoek en ontwikkelen programma’s voor dierziektepreventie en -bestrijding.
Diergezondheidsmonitoring
GD heeft inzicht in en zicht op de diergezondheidssituatie in Nederland. In opdracht van zowel de private sector als de overheid verzamelt GD grote hoeveelheden gegevens over de gezondheidstoestand van de veestapel. Deze monitoring is van groot belang om zicht te houden op de eventuele verspreiding van bekende ziekteverwekkers. Door te monitoren kunnen uitbraken van besmettelijke dierziekten tijdig gesignaleerd worden en kunnen nieuwe, onbekende ziekten worden opgespoord.
De diergezondheidsmonitoring is een laagdrempelig en vrijwillig systeem dat een breed vangnet biedt voor het zo vroeg mogelijk opvangen van signalen over diergezondheid. Deze signalen zijn afkomstig van dierhouders uit verschillende sectoren in de dierhouderij (rund, varken, pluimvee, schaap en geit), dierenartsen, verwerkende industrie, onderzoeksinstituten en instanties uit de volksgezondheid. GD onderzoekt, bundelt en analyseert deze signalen. De uitkomsten van de monitoring worden gedeeld met dierhouders, dierenartsen en betrokken partijen zoals overheid, veehouderijsector, humane gezondheidszorg en (indien nodig) omringende landen, zodat zij indien nodig actie kunnen ondernemen.
Een belangrijk instrument in deze monitoring is de Veekijker: de Veekijker is een telefonische helpdesk voor dierenartsen en dierhouders waarbij ervaren en gespecialiseerde GD-dierenartsen vragen over diergezondheid beantwoorden. Daarnaast kunnen dierhouders en dierenartsen dieren inzenden voor pathologisch onderzoek dat wordt uitgevoerd door een veterinair patholoog om inzicht te krijgen in de doodsoorzaak en/of een bedrijfsprobleem, of juist om bepaalde zaken uit te sluiten.
Binnen de diergezondheidsmonitoring wordt ook gebruikgemaakt van actieve dataverzameling om goed zicht te kunnen houden op trends in de diergezondheid in Nederland, of om de aanwezigheid van bepaalde dierziekten uit te sluiten.
(Vrijwillige) certificeringsprogramma’s
Voor dierhouders en voor de voedingsindustrie heeft GD diverse certificeringsprogramma’s ontwikkeld om de diergezondheid op veehouderijbedrijven te verbeteren. Het kan hierbij gaan over ziekten die alleen voor de diergezondheid van belang zijn, zoals infectieuze bovine rhinitis (IBR) of bovine virus diarree (BVD), maar ook over zoönotische aandoeningen zoals salmonellose en leptospirose. Als een bedrijf deelneemt aan zo’n programma meet en controleert GD een aantal zaken op het bedrijf. Wanneer hieruit blijkt dat de ziekte niet voorkomt en er voldoende preventieve maatregelen zijn genomen, wordt het certificaat verstrekt.
Wettelijke dierziekteprogramma’s
Bij een aantal dierziekten is de overheid verantwoordelijk voor bestrijding en preventie. Dat is geregeld in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. In opdracht van de overheid voert GD voor een aantal van dit soort dierziekten, zoals brucellose en aviaire influenza, de bewaking uit. Dat houdt onder andere in dat de GD de controle van melk- of bloedmonsters op de aanwezigheid van veroorzakers van deze ziekten uitvoert.
Ondersteuning bij verdenking en uitbraak
Bij verdenking of uitbraak van zeer besmettelijke dierziekten als varkenspest, mond- en klauwzeer en aviaire influenza, voert GD in opdracht van de NVWA(Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit) specifieke taken uit. GD ondersteunt de NVWA dan bijvoorbeeld met toegepaste laboratoriumonderzoeken en specialistenteams.
Samenwerking met andere organisaties
In het kader van meldingsplichtige en opkomende dierziekten werkt GD samen met het WBVR voor diagnostiek en kennisdeling. Voor ziekten met een (potentieel) zoönotisch aspect wordt samengewerkt met het RIVM.